“Puck-puck”.
Hihihihihi.
“Puck, waar ben je?”
Hiehier. Maar je ziet me lekker niet.
“Puck, ik moet weg.”
Boeien!
“Zit je binnen?”
Neehee. Buiten.
“Puck-puck.”
Weg-weg.
“Ik heb snoepjes.”
Niet waar.
“Pim, waar is Puck?”
Of die Dombo dat weet.
“PUCK!!!!”
Hihihihihihihihihihihihi.
“Pim wil jij dan een knuffeltje?”
NEE!
Je was met mij bezig!
Oh kijk nou die knorrepot.
Hij ligt al helemaal ondersteboven.
 “Waar is Puck nou toch?”
HIER!
“Gekke Puck, zat jij al die tijd onder die struik?”
Ja.
Ik ben de slimste van iedereen.

Er zit wat op een tak.
En het fladdert.
Maar WAT is het?
Geen normale fladderaar.
“Het is een mot, Pim”, zegt Vrouw.
Geen idee wat dat is.
Maar als ik hem vang merk ik het vanzelf wel.
De wind waait een warme bries.
Het motje waait gezellig mee.
Blijf nou zitten!
Dan kan ik je pakken!
Dit gaat heel lang duren.
Gelukkig zit Vrouw al een poos buiten.
Puck heeft straf.
Hij is de hele ochtend weggeweest.
Mag niet meer buiten het hek.
Ik wil niet eens.
Ben gefocust.
Vang ik bot?
Of vang ik mot?

Pim, zit je ineens hier? Naast me?
Yep.
Gezellig.
Kun je aaien intussen? Ja, lekker, tussen mijn oren.
Is het leuk in de tuin?
Mwoah. Ik zit niet voor niets hier.
Waar is Puck?
Ergens bij de waterkant.
Volgens mij ben je een beetje ziek.
Nee hoor.
Je hebt diarree.
Nee, ik poep veel.
Je wordt ook mager. Misschien moeten we naar de dierenarts?
Even onder mijn kin, graag.
En ik zal een tabletje geven. In wat worst.
Lekker.
Niet erg ziek worden, hoor Pim.
Ben niet ziek, alleen moe.
Ik aai wel over je buikje.
Lekker.
Als het niet beter wordt, gaan we naar de dokter.
Zzzzzzzzzzzzzz

Vrouw is ook uit de tuin ontsnapt.
Ze zit voor het hek op het veldje in de avondzon.
Leuk, hoor.
Ik pas goed op en zit dicht naast haar.
Een fladderaar vliegt over mijn hoofd.
Rechts kwaakt iets in het water.
Links blaft een hond.
Puck is in een van de bosjes of tuinen.
Er brandt ergens  vlees.
Hopelijk gaat het goed met Puck.
De reuzen vinden het niet leuk als je tijdens het eten langs komt.
Midden op het veld staat een hele grote boom.
Daar wil ik eigenlijk wel in.
Want er zitten vaak fladderaars op.
Maar hij heeft geen takken.
Ik kan er niet in komen.
En rek me heel ver uit.
Misschien kan ik dan toch…
“Pim, maak geen krassen op de vlaggenmast.”
Okay.
Volgende keer.
Als Vrouw er niet bij is, kun je beter je gang gaan.

“Pim, is dat diezelfde muis als gisteren?”
“Hoezo? Heeft ie een rugnummer dan?”
“Niet weer dat arme muisje!”
“Gisteren kreeg ik een bende snoepjes toen ik hem aan je gaf.”
“Och en nou is tie dood. Zo’n klein spitsmuisje.”
“Hoe vaak moet ik het nog zeggen: Ik vang een muis, breng hem naar jou en je eet hem op. JE ZET HEM NIET TERUG. Welk stuk snap je niet?”
“Hij liep gisteren nog zo vrolijk rond.”
“Het is een Dombo. Wie blijft er nou in dezelfde tuin zitten?”
“Pim, laat hem liggen!!”
 “Ik begrijp dat ik dit keer geen snoep krijg? Dan ga ik die fladderaar weer vangen.
“En laat die Vlaamse Gaai met rust!  De hele buurt stond gisteren op stelten van zijn gekrijs. Ik schaamde me dood.”
“Ja, die. Hij fladdert hier nog rond. Met een paar veren minder. Moet te doen zijn.”
“Pim, blijf hier!!!!”

Ik lig lekker koel op de tegels.
Naast Vrouw.
De zon stoomt de warme tuin uit.
Er wandelt een kevertje over een tegel.
Die moet ik eigenlijk vangen.
Maar ja…
Pimmetje loopt langs.
“Ik ga even mijn ronde doen.”
“Als Vrouw weet hoever jij gaat, mag je niet meer weg.”
“Ja, ja.”
“Ik kom je niet terughalen.”
“Poeh.”
Middagstilte.
Alleen de vogels zingen.
De kever loopt nu onder mijn kin.
“Lekker, he Puck?” zegt Vrouw.
Mmmmm.
Pim komt alweer terug.
“Het is te warm. Ik ga naar binnen.”
Mooi.
Streepie zal wel buiten zijn.
Lekker rustig.
Ik strek nog een keer mijn pootjes.
De kever wandelt nu richting gras.
Dadelijk is tie weg.
Maar ja….
 
 

Vrouw is af en toe wat vreemd.
Soms staat ze me te roepen in de tuin.
Hek open.
Hek dicht.
Door de struiken zoeken.
Weer naar binnen.
Even later weer naar buiten en roepen.
Vragen aan Puck waar ik ben.
Die kan soms heel intelligent een richting op kijken.
Ben vaak op die manier verraden.
Nu niet.
Ik lig namelijk al een hele poos in mijn mand.
En ik vind het erg vreemd dat Vrouw de halve buurt op stelten zet.
En vergeet te kijken of ik niet gewoon thuis ben.
Ik ben niet ALTIJD weg.
Je kunt je afvragen waarom ik me niet meld als ik geroepen word.
Dat is heel simpel.
Omdat ik wil slapen als ik in mijn mand lig.
En de gil: “Och Pim je ligt HIER!”
Nou ja.
Die neem ik dan maar op de koop toe.

Vrouw lag vroeg in haar mand.
Puck ernaast, want de deur stond open.
Ik uit mijn eigen mand en ook bij Vrouw op bed.
Puck doet dan altijd heel pissed.
“Ga weg, ik lig hier al.”
Relax! Ik ga aan de andere kant.
Tussen een kastje en Vrouw in, lag ik op een smal streepje bed.
Een poot op het kastje.
Mijn neus op het kussen, naast Vrouw.
“Gezellig Pim.”
Mwoah.
Kon ik niet draaien?
Dan lag ik makkelijker.
Even kijken…
Ik draaide me om en ineens viel van alles met een hoop lawaai van het kastje op de grond.
Waaronder een fles water.
Puck rende weg.
Vrouw vloog overend, want de fles water liep leeg.
Verder lag er niks bijzonders (gecheckt).
Daarna zaten we allebei weer in de woonkamer met de deur dicht.
Puck was kwaad.
“Jij bederft altijd alles.”
Hoezo?
Was ik niet meer gezellig?

Je bent jarig.
Goed.
Er wordt voor je gezongen.
Ook goed.
Daarna krijg je géén cadeau.
 “Jullie hebben al zo veel.”
Belachelijk!
Ik ben naar buiten gegaan.
Een grote sprong in de struik en ik had mijn cadeau.
Een fladderaar die nogal tegenstribbelde.
Puck was hartstikke jaloers.
Ik wel een cadeau en hij niet.
Vrouw was minder enthousiast.
“Oh Pim, wat erg!”
Welnee, hij leeft nog.
“Hij is dood.”
Oh.
Kan ik hem nog ruilen?
Nou is er niks meer aan namelijk.
Vrouw heeft de fladderaar begraven.
Terwijl ze van alles prevelde.
“Ik ben lid van de vogelbescherming, Pim!”
Dat is heel goed.
Er kunnen niet genoeg fladderaars zijn.
Moet er niemand meer zingen?

Pimmetje

De voordeur ging open en we zaten klaar voor Oppas.
Komt Vrouw binnen.
Met twee grote tassen.
Ik keek nog even langs haar heen maar geen Oppas.
Dan meteen maar over het hek heen.
Een stel fladderaars in een boom zat me al langer dwars.
Net toen ik wilde toeslaan, hoorde ik een andere Oppas.
Van drie hoog.
“Er zit een grijs gemarmerde kat in een boom koolmeesjes te vangen.”
Vrouw verscheen onder de boom.
“Pim, kom nou.”
Ben even bezig, zie je dat niet?
“Pim, we krijgen hier problemen mee.”
Welnee.
Ga lekker met je tassen weg.
Kan ik hier ook door.
“PIM, KOM UIT DIE BOOM!”
Tjiezus.
Nou wil ik een keer wat en nou mag het weer niet.
Terug in de tuin heb ik Vrouw niet bekeken.
Pas de volgende dag ben ik rondjes gaan rennen.
Omdat ik toch een beetje blij was.

Pimmetje